Sinds november 2019 is MeshedUp actief betrokken bij de politieke discussies rondom het Medische Hulpmiddelenbeleid, daar waar het gaat om implantaten.
Zo hebben we op 11 november 2019 op het Ministerie van VWS een gesprek gevoerd met de plaatsvervangend directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie en twee senior-beleidsmedewerkers van het Ministerie.
En op 25 november was Maria Smit namens MeshedUp één van de sprekers tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over implantaten.
De houding van minister Bruins tijdens het Algemeen Overleg Hulpmiddelenbeleid van 27-11-2019, waarbij hij meermaals aangaf “niet op de stoel van de arts te willen gaan zitten” en zich volledig leek te laten leiden door de inbreng van het bestuur van de NVOG, heeft patiënten met grote medische problemen na implantatie van mesh zeer gestoord.
Ook vond onze achterban de reacties van de minister op de op 04-12-2019 ingediende moties zeer eenzijdig.
Dat heeft ons ertoe gebracht minister Bruins onderstaande brief te sturen, met een CC aan alle leden van de Commissie VWS.
– – – – – – – – – – – – – – –
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
T.a.v. Minister Mr. Drs. B.J. Bruins
Postbus 20350
2500 EJ Den Haag
Helmond, 10-12-2019
Betreft: reactie op AO en debat m.b.t. Hulpmiddelenbeleid d.d. 27-11-2019
Geachte heer Bruins,
Graag reageren wij via deze weg op de gang van zaken rondom het onderwerp veiligheid en kwaliteit van medische hulpmiddelen en dan m.n. van voor en na het rondetafelgesprek van 25 november 2019. Daarbij speelt o.a. het feit dat u het aan het bestuur van de NVOG toelaat om op 26-11-2019 (vlak vóór het Algemeen Overleg Hulpmiddelenbeleid van 27-11-2019) alsnog een (onbesproken) position paper in te sturen, waaruit u tijdens het AO zelfs letterlijk citeert… zonder mogelijkheid tot hoor-wederhoor. Naar onze mening komt dit de zuiverheid van het debat niet ten goede.
Ook na de indiening van de moties op 04-12-2019 refereert u vrijwel uitsluitend aan het NVOG-schrijven en zegt u toe om te proberen, nog vóór de stemming over de moties, de NVOG per e-mail in te laten gaan op nadere vragen van enkele Kamerleden. Het standpunt van de NVOG plaatst u tijdens de bijeenkomsten voortdurend boven de signalen die u bereiken van o.a. de IGJ en RIVM, van patiënten(verenigingen) én via de rondetafel.
U geeft aan dat de NVOG stelt dat de behandeling met transvaginale mesh voor een kleine groep vrouwen met terugkerende verzakking nog steeds de beste optie is. De NVOG geeft aan dat daarvoor wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is. U verkondigt daarbij dat 2% van de vrouwen ernstige klachten krijgt en u dat eigenlijk nog teveel vindt. In ons (inter)nationale medische netwerk is een dergelijk actueel onderzoek niet bekend. Kunt u de NVOG verzoeken om kenbaar te maken aan welk onderzoek zij dan refereert?
Gelijktijdig lijkt u de inbreng tijdens de rondetafel van de 3 patiëntenverenigingen en de inhoud van de door hen daartoe ingeleverde (zorgvuldig samengestelde) position papers vooral weg te zetten als “emotionele” bijdragen en “mensen die hier hun verhaal doen”. Uiteraard zijn er voorbeelden aangedragen, om de ernst van de situatie aan te geven, maar hoewel u aangeeft dat dit u raakt, reageert u op elk verzoek, dat bijdraagt aan vergroting van de patiëntveiligheid m.b.t. het gebruik van de mesh, bijna per definitie met uw opmerking “ik ga niet op de stoel van de arts zitten”. Daarmee aangevend dat u zich kennelijk voor 100% verlaat op de informatie die de NVOG u via haar bestuur aanreikt. Dat er gelukkig ook gynaecologen zijn in Nederland die er (vaak al heel lang) een andere mening op nahouden dan datzelfde bestuur, ontgaat u, maar bij ons is dat als zodanig welbekend.
Tenslotte laat u de door Prof. Dr. Cohen Tervaert geuite standpunten tijdens de rondetafel vrijwel geheel onbesproken. Bekend is dat bestuursleden van de NVOG zich geringschattend uiten over zijn standpunten. Laat u zich hierin ook leiden door het bestuur van de NVOG?
Door de hierboven genoemde punten draagt u actief bij tot het volstrekt ongelijke speelveld waarin patiënten zich bevinden als het gaat om de veiligheid en kwaliteit van met name de kunststof matjes (en indirect ook de borstimplantaten).
Richtsnoer van de NVOG:
NVOG heeft als “richtsnoer” (veldnorm) voor alle typen bekkenbodemmatjes in 2014 de zgn. “Nota Gebruik van Kunststof Materiaal bij Prolaps Chirurgie” versie 2.1 gepubliceerd. Mogelijk denkt het bestuur van de NVOG hiermee ook haar “terughoudende beleid” afgedekt te hebben. Het richtsnoer is van mei 2014 en kan vanwege vele nieuwe (inter)nationale inzichten, feiten en ervaringen inmiddels als verouderd bestempeld worden.
Verder vermeldt de NVOG dat de nota enkel geldt “als een richtsnoer voor het handelen, maar dat er situaties zijn waarin het denkbaar en/of wenselijk is dat een andere handelwijze wordt gevolgd”, waarmee de sturende waarde van de veldnorm o.i. grotendeels teniet wordt gedaan.
In het richtsnoer baseert de NVOG zich ook nog steeds letterlijk op de uit het IGZ-rapport van juli 2013 afgeleide stelling “dat bij een beperkt percentage patiënten (2%), ernstige complicaties voorkomen die niet altijd reversibel zijn”. Deze stelling is door het bestuur van NVOG al een tijdje als achterhaald bestempeld, waarbij men meermaals heeft toegegeven de mesh veel te snel omarmd te hebben, en tevens aangeeft dat het percentage ernstige complicaties minimaal 10% bedroeg. Daarbij overigens de opmerking dat vanwege het met lichaamsweefsel vergroeiende karakter van de matjes de reviseerbaarheid zonder (nieuwe) medische schade vrijwel nihil is. De NVOG noemt dit dus “niet altijd reversibel.…”.
Het “te snel omarmd” hebben slaat overigens niet enkel op de transvaginale matjes (TVM), maar in zijn algemeenheid op alle kunststof bekkenbodemmatjes. Ook in andere westerse landen wordt dit erkend. De brief van NVOG d.d. 26-11-2019 refereert voornamelijk aan de “vaginale implantaten”…
Internationaal wordt verder ook herkend, dat bij de “omarming” van de matjes juist ook Nederlandse (uro)gynaecologen een zeer voorname rol speelden bij het uitvoeren van de zgn. Randomized Clinical Trials (RCT) en de internationale publicatie daarvan.
Overigens: welke concrete en meetbare criteria liggen er ten grondslag aan een goede en complete veldnorm of “richtsnoer” en wie bepaalt dat? En welke procedures dienen er gevolgd te worden m.b.t. de implementatie van een veldnorm in de diverse zorginstellingen? Hoe en door wie wordt er op een onafhankelijke wijze toegezien dat de veldnorm ook inderdaad actief nageleefd wordt door artsen en zorginstellingen?
M.b.t. de beperkingen rondom de transvaginale mesh wordt in het richtsnoer (nog) niets vermeld over de zgn. “expertisecentra”, laat staan dat deze door de NVOG in enige andere schriftelijke uiting beschreven en concreet benoemd worden. Het lijstje ziekenhuizen dat recent door één van uw beleidsmedewerksters is verzonden als antwoord op een e-mail van een mesh-slachtoffer aan Minister Bruins, is tot op heden het enige concrete lijstje dat in omloop is. Veel meer ziekenhuizen claimen “expertisecentrum” te zijn, hetgeen het bestuur van NVOG mogelijk voor een dilemma plaatst….
Overigens: aan welke concrete en meetbare criteria dient een zg. “expertisecentrum” te voldoen en hoe worden die geborgd en op een onafhankelijke wijze gecontroleerd?
De NVOG heeft u aangegeven dat bij het AMC in Amsterdam een team van experts werkt met veel ervaring met het verwijderen van “oude” matjes. De NVOG, maar indirect ook u, doet het voorkomen alsof men daar werkelijk de problemen van vrouwen met deze matjes kan oplossen. Echter uit reacties van lotgenoten blijkt dit niet het geval: het AMC is geen toverdoos. Het is een gigantisch groot internationaal probleem, de reviseerbaarheid van die “oude”, maar ook van zg. nieuwe matjes, is vrijwel nihil, omdat de matjes functioneel juist toegepast worden vanwege het vergroeiende karakter ervan met het lichaamseigen weefsel van de patiënten (“kauwgom in het haar”). Kunt u de NVOG eens vragen om precieze cijfers hoe men de kwaliteit en veiligheid van deze revisie-operaties meet en beoordeelt?
Overigens: uit één van de meldingen die wij deze week ontvingen valt te lezen dat een patiënte in december 2018 bij een gynaecoloog in een vooraanstaand ziekenhuis in Noord-Brabant (niet in Breda) -nadat bij haar een ernstige bekkenbodemverzakking was geconstateerd- de volgende opties kreeg aangeboden: 1. Operatie met eigen weefsel, 2. Operatie met een matje en 3. Meedoen aan een trial waarbij zij van tevoren niet geïnformeerd zou worden over welke van de beide opties zou worden toegepast. Zij ontving verder geen concrete informatie over risico’s en complicaties van de diverse mogelijkheden… Een “emotioneel verhaal”?
In het IGZ-rapport van 2013 wordt onder meer ook vastgesteld dat 90% van de patiënten slecht geïnformeerd is. In het richtsnoer van de NVOG staat vermeld: “alle patiënten krijgen schriftelijk standaard voorlichting waarbij volgens de geldende regels van de WGBO wordt getoetst of de informatie door de patiënt is begrepen”. Uit vele honderden meldingen van lotgenoten blijkt echter eerder het omgekeerde: op vaak intimiderende wijze wordt patiënten te verstaan gegeven dat alle (inter)nationale commotie rondom matjes onterecht is, er door hen geen “radarmatjes” (meer) worden toegepast, en de indruk gewekt dat de nieuwe matjes veilig zijn… Schriftelijk wordt er vrijwel nooit informatie meegegeven, afgezien van soms een folder van de fabrikant waarop de werkelijk ernstige complicaties onvermeld blijven.
Zouden er geen gerichte audits op zorglocatie moeten worden uitgevoerd door de IGJ, waarbij ook nadrukkelijk getoetst wordt op alle andere aanbevelingen uit het IGZ-rapport uit 2013? En zou de IGJ meldingen van patiënten over de onvoldoende wijze waarop de communicatie verloopt in de spreekkamer niet nadrukkelijk moeten gaan registreren?
Tenslotte geeft de nota ook aan dat de NVOG sinds 2014 beschikt over een kwaliteitsregister voor de bekkenbodemmatjes “tot registratie van Implantaat en eventuele complicaties in een database waarbij registratie van het implantaat op LOT nummer plaatsvindt en de patiënt landelijk vervolgd kan worden op basis van Burger Sofi Nummer”. Hoe kan het dan zijn dat het bestuur van de NVOG nú pas de inzichten hieruit deelt, toegeeft dat men de mesh te snel omarmd heeft, en beweert dat de eerder geuite percentages ernstige complicaties onjuist zijn?
Overigens: deelt de NVOG sinds 2014 haar kwaliteitsregistraties en alle bevindingen daaruit met de IGJ? En zo ja, wat doet de IGJ hier dan vervolgens mee? Nota Bene: MeshedUp ontving sinds 2014 meer dan 1.000 nieuwe meldingen van patiënten met klachten na implantatie van mesh, die getuigen van een zich door de jaren heen niet-verbeterende situatie voor patiënten en een toename van het aantal ernstige complicaties.
Liesbreukmatjes en enkele andere voorbeelden
In de brief van de NVOG aan u valt ook te lezen dat “bij implantaten vanwege liesbreuk 2% risico is op pijn”. Allereerst “pijn”: wat bedoelt men hiermee? Het gaat hierbij (zoals ook bij alle bekkenbodemmatjes) meestal om ernstige chronische pijn. Niemand weet wat dat betekent totdat men er zelf mee geconfronteerd wordt. Internationale onderzoeken tonen aan dat er bij 10 tot 30% na de operaties sprake is van “pijn” en er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat patiënten na 60 maanden nog steeds chronische pijn hebben. En onderzoeken waaruit blijkt dat 5 tot 10% van de patiënten ernstig beperkt zijn geworden in hun dagelijks leven. Ook in de groep liesbreukmatjesslachtoffers doen zich gevallen van euthanasie en (pogingen) tot zelfmoord voor. Sinds 2013 blijkt uit diverse onderzoeken, dat in de situatie met deze matjes nauwelijks verbetering valt te bespeuren. Het ETZ geeft op haar website aan dat er jaarlijks in Nederland ongeveer 30.000 liesbreukoperaties plaatsvinden en meldt dat met de door hen toegepaste operatiemethode “slechts 3,5 procent” van de patiënten last houdt van chronische pijnklachten na een operatie. Dat zijn ruim 1.000 slachtoffers per jaar! ETZ pleit overigens ook nadrukkelijk voor terughoudend beleid, niet alles maar opereren met een matje, want het is bewezen dat ook dergelijke operaties in veel gevallen niet effectief zijn.
Over effecten van kunststof in het lichaam zwijgt iedereen echter.
Hoe anders kan het óók gaan met falende implantaten: zowel in het geval van Essure, als bijvoorbeeld de metaal-op-metaal prothesen, traden artsen nadrukkelijk naar buiten en kwam het wél snel tot een verbod. Er waren in deze situaties vást ook wel patiënten die er baat bij hadden, maar de ernst van de complicaties gaf voor de specialisten direct de doorslag en men viel terug op de eerder gebruikte, doeltreffende, behandelmethoden.
Het bestuur van de NVOG neemt echter geen enkele stelling in m.b.t. de risico’s en de ernst van de complicaties door aan te geven waar háár grenzen liggen, lijkt alles op zijn beloop te laten gaan, en laat het
-zo het schijnt- aan geen enkele specialist toe om met afwijkende standpunten buiten de zeer gesloten cultuur en het kader van het bestuur van de NVOG te treden….
Uit de bijdrage van Drs. H.A. Schuppers, voorzitter van de NOV, tijdens de rondetafel van 25-11-2019, maar ook al langer zichtbaar en merkbaar voor patiënten, komt naar voren dat de NOV met haar eigen werkwijze met kwaliteitsregistraties en nadruk op medisch-ethisch handelen al jaren de kwaliteit en veiligheid veel beter op orde heeft. Hierdoor kunnen uiteindelijk ook de gesprekken in de spreekkamer op een veel evenwichtiger wijze plaatsvinden, patiënten wél correct en compleet geïnformeerd worden, en de hoge kosten van revisie-operaties voorkomen worden. Het gebruik van in de praktijk onveilig gebleken prothesen wordt onmiddellijk gestaakt onder het mom van “ieder slachtoffer is er één teveel”.
Het kan dus anders…
Overige opvallende zaken uit de brief van de NVOG d.d. 26-11-2019:
Het bestuur van de NVOG stelt dat implantaten voor urine-incontinentie (inspanningsincontinentie) in de volksmond “bandje” genoemd, “vaak verward worden met een matje”. Deze implantaten zijn echter uit hetzelfde materiaal vervaardigd als de bekkenbodemmatjes, enkel de vorm van deze matjes is anders en ze zijn smaller… De aard van de complicaties is echter vergelijkbaar. In het Verenigd Koninkrijk heeft men de toepassing van deze “bandjes” daarom recent óók opgeschort….
Het bestuur van de NVOG stelt in haar brief o.a.
- “van type 2 (??) is rond 2010 bekend geworden dat er complicaties kunnen ontstaan”. Echter al in 2008 kwamen er klachten binnen bij de IGZ en al veel eerder kwamen patiënten terug bij hun arts omdat ze klachten hadden.
- Volgens het bestuur van de NVOG “hadden de vaginale implantaten in het begin te maken met hoge risico’s op complicaties”; die risico’s zijn er nog steeds.
- “Er zijn nog steeds wel complicaties mogelijk, maar het risico hierop is nu veel kleiner” lezen we; wat is “veel kleiner”, waarom komt er desondanks dan toch een verbod op de vaginale matjes in USA, Canada, Engeland, Ierland, Nieuw Zeeland….??
- “In tegenstelling tot de eerste generatie (de groep waar de klachten zijn ontstaan) is de huidige generatie implantaten reviseerbaar”. Bijzonder, want dit wordt in de internationale gynaecologische wereld nergens concreet bevestigd…
- “Er is nu een patiëntenvereniging (LOC) die een commissie heeft samengesteld om dit te onderzoeken”; het LOC is helemaal géén patiëntenvereniging, maar een verlengstuk van het Ministerie van VWS; in deze commissie zit één patiënt, samen met haar partner…
En zo is er nog veel meer aan te merken op de brief van het bestuur van de NVOG.
We kunnen niet anders concluderen dan dat de brief door het bestuur van de NVOG zéér suggestief is opgesteld. Van het bestuur van een professionele medische beroepsvereniging mag men toch verwachten dat men juist zéér concreet en met échte feiten onderbouwd een dergelijke brief zou opstellen aan nota bene een minister?
Tijdens de indiening van de moties op 04-12-2019 geeft u aan dat u de opstelling van de NVOG in haar brief van 26-11-2019 als “openhartig” beschouwt. Wij kunnen dit echter onmogelijk rijmen met alle hierboven aangeven aspecten. Onze achterban heeft de inhoud van de brief als zéér grievend ervaren.
IGJ en RIVM:
Voorafgaand aan het rondetafelgesprek is MeshedUp uitgenodigd op het Ministerie van VWS voor een bespreking met Ministerie, IGJ en RIVM. Dit initiatief waardeerden wij zeer, immers de lotgenoten van MeshedUp hebben nogal wat op- en aanmerkingen op de (zichtbare) werkwijze van beide partijen. Ook het feit dat de IGJ sinds de publicatie van het IGZ-rapport van 2013 m.b.t. de bekkenbodemmatjes alle contact met patiënten vermeden heeft, speelt hierin een belangrijke rol.
Op 11 november zou bovengenoemd gesprek plaatsvinden, maar op het afgesproken tijdstip bleken de vertegenwoordigers van IGJ en RIVM niet aanwezig. In plaats daarvan heeft er een gesprek plaatsgevonden met Mw. Karla van Rooijen en twee van haar beleidsmedewerksters. In uw Voortgangsbrief Medische Hulpmiddelen van 22 november 2019 benoemt u dit als een gesprek van uzelf met ons, maar dat is dus niet juist.
Overigens pleiten we er nadrukkelijk voor om contacten met specifieke patiëntenverenigingen, daar waar dat voor risicovolle implantaten nog niet plaatsvindt, structureel te laten organiseren door de IGJ en de RIVM, maar óók door de betreffende medische beroepsgroepen. Er valt veel te leren van elkaar. Samenwerken is ons inziens de belangrijkste stap naar verhoging van de patiëntveiligheid in Nederland. Inzichten van patiënten kunnen daar veel aan bijdragen: zij zijn immers de ervaringsdeskundigen.
Verder pleiten wij ervoor dat IGJ transparantie gaat bieden aan patiënten, daar waar het gaat om meldingen via het LMZ, dan wel via het (tot nu toe complexe en tijdrovende) MEBI. Patiënten hebben er nu nauwelijks tot geen vertrouwen in dat er iets met hun melding gedaan wordt: ze kunnen dat ook nergens uit afleiden en zijn in het verleden vaak “weggestuurd”. Dit lijkt een zeer belangrijke oorzaak van het mogelijk relatief lage aantal meldingen dat de IGJ nu rapporteert (maar niet openbaar maakt). Ook blijken nieuwe (lange termijn) complicaties van een al wat langer geleden geïmplanteerd matje niet geregistreerd te worden, omdat het volgens de IGJ een “oude melding” betreft. Meldingen blijken ook geclusterd te worden tot één melding, waardoor onterecht een verkeerd beeld wordt opgeroepen. Het TV programma “Radar” besteedde eind 2018 aan dit laatste aspect ook al veel aandacht.
Tijdens de rondetafel stelde Mw. Eckenhausen van de IGJ dat “de risico’s en baten altijd met elkaar in balans moeten zijn en als dat niet zo is, dan vereist dat ingrijpen”. Hoe verhoudt de ernst van de complicaties zich in deze afweging? En de vaak hoge, absolute aantallen patiënten die met ernstige complicaties geconfronteerd worden? Complicaties die levenslang tot ernstige klachten leiden, niet enkel medisch (functioneel, fysiek en psychisch), maar ook sociaal, financieel en sportief. En waarom volgde de IGJ m.b.t. de transvaginale matjes éérder stelselmatig de stellingname van de Britse MHRA (vanwege de door haar tijdens de rondetafel ook gemelde jarenlange zware onderbezetting?) en wijkt zij nu plotseling af van de beslissing van het Verenigd Koninkrijk, om het gebruik van de transvaginale matjes te verbieden en de incontinentiebandjes op te schorten? Hoe onafhankelijk is de positie van de IGJ t.o.v. de medische beroepsgroepen, maar ook ten opzichte van de minister?
Vermeldenswaard is ook dat Mw. Eckenhausen stelde dat de IGJ er o.a. voor staat dat patiënten goed geïnformeerd worden over een implantaat, de behandeling en de risico’s daarvan. Daar merken onze lotgenoten over het algemeen weinig tot niets van. Overigens dienen patiënten ook goed geïnformeerd te worden over alternatieve behandelingen, maar dit ter zijde.
Landelijk Implantaten Register:
De op de website van het Ministerie van VWS gepubliceerde “factsheet” bevat een lijst met implantaten, waarop tot onze verbazing de zgn. “incontinentieslings” (of bandjes) en de vaginale bekkenbodemmatjes wél voorkomen, maar de abdominaal aangebrachte bekkenbodemmatjes (via de buik) en ook andere matjes zoals de liesbreukmatjes niet, ondanks dat het hierbij gaat om hoogrisico-implantaten. Mogelijk ontbreken er op deze lijst nog meer soorten implantaten.
Hii Holland:
Op de website van Hii Holland staat vermeld: “Creating a highway for new innovations”. Eén van de gelinkte thema’s betreft het uitfaseren van dierproeven. In hoeverre kan de minister borgen dat er niet een nieuwe “earn when you learn” situatie gaat ontstaan, met daarbij mensen als proefkonijnen, zoals dat o.a. al is aangetoond met de invoering van de bekkenbodemmatjes en de siliconen borstimplantaten?
Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid:
Op dit thema reageert u enkel met opmerkingen dat de aansprakelijkheid voor fabrikant en zorgverlener wettelijk geregeld is zoals die is en dat er bij patiëntenverenigingen en lotgenotengroepen wat dit betreft “veel kennis” is. Volgens u “zijn patiëntenverenigingen hier heel alert op, zoeken elkaar op, wisselen informatie uit en betrekken elkaar bij dit soort procedures”. Dat is volgens u “de goede route”.
Voor ons is volstrekt onduidelijk hoe u bij dat laatste komt? Patiëntenverenigingen en lotgenotengroepen hebben over het algemeen hun handen vol aan taken als informatieverstrekking, kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid van de groep die ze vertegenwoordigen, en zijn zeer zeker geen juridische kenniscentra. Daarvoor ontbreken ook alle financiële middelen.
De materie over verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden ligt juist heel complex, getuige ook de bijdrage van de heer John Beer tijdens de rondetafel. Juridische procedures m.b.t. implantaten als matjes en borstimplantaten verlopen vrijwel per definitie uiterst moeizaam en kennen vaak looptijden van 5 tot 10 jaar of zelfs langer, waarbij het succes voor een patiënt meestal volstrekt onvoorspelbaar blijft. Fabrikanten beschikken over legers aan advocaten en zorginstellingen zijn volstrekt allergisch voor aansprakelijkheidsstellingen en frustreren met veel advocaten iedere voortgang in juridische procedures. Ook hiervoor verwijzen wij u graag naar onze position paper, die wij u als bijlage nogmaals doen toekomen.
Uiteraard zijn wij bereid om nadere toelichting te geven op de inhoud van deze brief.
Wij begrijpen dat u binnenkort een nader gesprek aangaat met deskundigen over de problematiek met de kunststof matjes. Wij zullen het zéér op prijs stellen, indien u ons, als vertegenwoordigers van een grote groep patiënten met matjes, daarbij ook zou willen uitnodigen.
Tenslotte:
Uw collega minister Greg Hunt van Volksgezondheid in Australië heeft op 10 oktober 2018 namens zijn regering een nationaal excuus aangeboden aan alle vrouwen die slachtoffer werden van transvaginale mesh. De Schotse premier Nicola Sturgeon volgde dit voorbeeld een paar weken later. Wij verwachten van u niet direct dezelfde stap, maar zullen het wel zéér op prijs stellen indien u vanuit uw positie de situatie m.b.t. risicovolle implantaten vanuit een onafhankelijke positie zult willen beoordelen, de recent ingediende moties genuanceerder ter harte zult willen nemen, en passende maatregelen neemt waar nodig in het belang van alle patiënten in Nederland. Het gaat immers over Volksgezondheid, en niet over Artsenwelzijn!
Met vriendelijke groeten,
Frank Schotman en Maria Smit
www.meshedup.eu